Op 12 november 2020 veroordeelde het Europees Hof van Justitie de Belgische Staat tot een boete van 2 miljoen euro en een dwangsom van 7.500 euro per dag omdat België naliet haar fiscale wetgeving aan te passen op het vlak van de belasting van huurinkomsten uit (buitenlandse) onroerende goederen. Het Europees Hof van Justitie heeft geoordeeld dat België zijn verplichtingen inzake het vrij verkeer niet nakomt wanneer de belastbare grondslag voor in België gelegen onroerende goederen in bepaalde gevallen wordt berekend op basis van het (fictieve en doorgaans lage) kadastrale inkomen, terwijl voor in het buitenland gelegen onroerende goederen de reële huurwaarde in aanmerking wordt genomen.

door Jonas Helaut

 

 

Aan deze uitspraak gaat een hele voorgeschiedenis vooraf zodat deze niet onverwacht kwam.

Inmiddels heeft de ministerraad van 11 december 2020 op voorstel van minister van Financiën Vincent Van Peteghem een voorontwerp van wet goedgekeurd die beoogt de belastbare grondslag in de personenbelasting voor de in het buitenland gelegen onroerende goederen op dezelfde manier te bepalen als voor de in België gelegen onroerende goederen.

Meer specifiek zou er voor die in het buitenland gelegen onroerende goederen ook een fictief huurinkomen (vergelijkbaar met het Belgische KI) moeten worden vastgesteld, terwijl de buitenlandse belasting niet langer aftrekbaar zou zijn van het buitenlands onroerend inkomen.

Voor een volledig overzicht van hetgeen vooraf ging aan het arrest van het Europees Hof van Justitie van 12 november 2020, de huidige behandeling in de personenbelasting van onroerende inkomsten en een kritische bespreking van de voorgestelde wetswijziging, klik hier.

Jonas Helaut, Partner Everest Law