Het antwoord op de vraag of de inzage van het strafdossier door de fiscus een onderzoekshandeling uitmaakt, is gezien de strikte onderzoekstermijnen en de daarbij horende formaliteiten van bijzonder praktisch belang.

Sinds jaar en dag lijkt het op basis van vaststaande Cassatierechtspraak een uitgemaakte zaak dat de inzage van het strafdossier door de fiscus onder bepaalde voorwaarden niet als onderzoekshandeling in de zin van artikel 333 van WIB’92 aangemerkt wordt. Met het vonnis dd. 9 mei 2019 nuanceert de Rechtbank van Gent dit.[1]

door Alexander Delafonteyne en Floor D’Hondt

 

 

Onderzoeksmachten van de fiscus

Het fiscaal procesrecht bevat een kluwen aan onderzoekstermijnen en de daarbij horende formaliteiten die in hoofde van de fiscus nageleefd dienen te worden. Zo verleent artikel 333 WIB’92 de administratie het recht om haar onderzoeksbevoegdheden binnen een termijn van drie jaar uit te oefenen en dit te rekenen vanaf 1 januari van het belastbaar tijdperk in kwestie. Gedurende deze drie jaar is een voorafgaandelijke kennisgeving aan de belastingplichtige niet noodzakelijk.[2]

In het derde lid van hetzelfde artikel wordt vervolgens in een uitbreiding van de normale onderzoekstermijn voorzien. De gewone onderzoekstermijn kan bij aanwijzingen van fraude onder strikte voorwaarden met vier jaar verlengd worden.  In voorkomend geval dient de administratie de belastingplichtige vooraf, schriftelijk en nauwkeurig op de hoogte te brengen van de vermeende aanwijzingen die in zijn hoofde bestaan, en die aanleiding geven tot een uitbreiding van de onderzoekstermijn.

Het belang van de voorafgaande kennisgeving kan moeilijk onderschat worden, daar zij in de wet is ingeschreven op straffe van nietigheid van de aanslag. Met andere woorden; indien de voorafgaande kennisgevingsverplichting toch miskend zou worden, is de aanslag zonder meer nietig.

 

 

Inzage in het strafdossier en Cassatie

In de zoektocht naar het antwoord op de vraag of de inzage van het strafdossier door de fiscus een onderzoekshandeling uitmaakt, stelt het Hof van Cassatie al sinds de jaren negentig dat de aanvraag tot inzage en de inzage zelf van een gerechtsdossier niet als een onderzoeksdaad in de zin van artikel 333 W.I.B. 1992 kunnen worden beschouwd, indien die inzage het mogelijk moet maken te beslissen over de noodzaak van een nieuw onderzoek.[3]

In de loop der jaren voegde het Hof daar nog aan toe dat het “niet ter zake doet dat” de administratie, op het ogenblik waarop zij kennis neemt van het gerechtsdossier, “redenen kan hebben om te denken dat er in het dossier gegevens zijn die dienstig kunnen zijn voor” een onderzoek. [4]

Concreet heeft dit als gevolg dat er geen sprake is van de voorafgaande kennisverplichting indien de administratie een strafdossier wenst in te kijken louter met het doel na te gaan of een nieuw onderzoek noodzakelijk is. Het Hof van Cassatie geeft door de inname van bovenstaande standpunten de indruk dat de finaliteit (“beslissen over de noodzaak van een nieuw onderzoek”) van de inzage doorslaggevend is, en dat feitelijke omstandigheden de kwalificatie van de inzage van het strafdossier als onderzoekshandeling desgevallend wel kunnen verantwoorden.

 

 

Rechtbank van Gent

Met het vonnis van 9 mei 2019 werd de vaststaande Cassatierechtspraak door de Gentse Rechtbank van eerste aanleg verder verfijnd, nadat de rechter uitspraak deed over de vraag of er al dan niet sprake was van een onderzoekshandeling en de daarbij horende kennisgevingsverplichting ex. artikel 333 WIB’92.

In casu beschikte de fiscus reeds vóór de inzage van het strafdossier over informatie die de belastingplichtige in nauwe schoentjes bracht en die betrekking had op een periode waarvoor de normale onderzoekstermijn van drie jaar reeds verstreken was.[5] Op grond van die informatie wenste de fiscus tot inzage van het strafdossier over te gaan.

De Rechtbank stelde het volgende: als de administratie vóór de inzage van het gerechtsdossier al weet dat het dossier in kwestie inlichtingen zal bevatten over een bepaalde belastingplichtige – en over de jaren waarvoor de gewone onderzoekstermijn al verstreken is – dan is de inzage wél een onderzoeksdaad. Het doel is dan immers niet langer het louter nagaan van de noodzaak van een nieuw onderzoek.

Een voorafgaande kennisgeving is in zulks geval – op straffe van nietigheid – wel vereist. De Rechtbank van Gent besliste uiteindelijk om de betwiste aanslag te vernietigen.[6]

 

Conclusie

De Cassatierechtspraak die sinds jaar en dag een houvast biedt bij de zoektocht naar een antwoord op de vraag of de inzage van het strafdossier door de fiscus een onderzoekshandeling uitmaakt in de zin van artikel 333 WIB’92, behoudt als vanzelfsprekend haar belang in de fiscale procedurepraktijk.

Echter, daarnaast dient ten allen tijde rekening gehouden te worden met de concrete omstandigheden: het doel van de inzage in hoofde van de fiscus en in het bijzonder de voorkennis waarover de administratie op het moment van de inzage beschikte.

Indien het doel van de inzage van het strafdossier het louter nagaan van de noodzaak voor de opstart van een nieuw onderzoek overstijgt, zal er weldegelijk van een onderzoekshandeling en bijgevolg ook van de strikt na te leven voorafgaandelijke kennisgevingsverplichting sprake zijn.

Alexander Delafonteyne– vennoot Everest-law & Floor D’Hondt

 

Referenties:

[1] Fisc. Koer. 2019 afl. 14, 476.

[2] M. Maus, De fiscale controle, Brugge, die Keure, 2005, p. 275, randnrs. 394 et seq.

[3] Cass. 2 september 1999, F.96.0046.N, Juridat, FJF, No. 99/261, Fiscoloog 1999, afl. 724, 10.

[4] Cass., 14 oktober 1999, Fisc., nr. 731, p. 5 en Cass., 2 september 1999, Fisc., nr. 724, p. 10

[5] Noot onder Rb. Gent 9 mei 2019, nr. 18/288/A, www.monKEY.be , Fisc.Koer., 2019/14, p. 476.

[6] Rb. Gent 9 mei 2019, nr. 18/288/A